Belangrijkste citaten wat betreft de grazers uit de monitoringsrapportages vanaf 1996 tot en met 2017 te vinden onder deze link van SBB 

I  De Oostvaardersplassen natuurlijk! Evaluatie van  ontwikkeling & beheer van het ecosysteem (1996 - 2005)

Aantalsontwikkeling grote grazers 
De populatie edelherten groeide tot 2004 vrijwel exponentieel van ca. 150 tot meer dan 1500. De populatie Konikpaarden vertoont een constante lineaire groei tot ca. 900 in 2005. Concurrentie met andere herbivoren lijkt met name  voor Ree en Heckrund negatieve effecten te hebben. De omvang van de populatie Reeën is nu nog maar 5% van die van 1993. De populatie Heckrunderen lijkt zich momenteel op ca. 600 dieren te stabiliseren.  Omdat de primaire productie sterk gerelateerd is aan het aantal  uren zonneschijn en die productie op begraasd droog grasland varieert van ca. 2.000  tot ca. 10.000 ton droge stof per hectare per jaar, is de totale populatieomvang van grazers die in het gebied kunnen leven niet elk jaar hetzelfde. In 2004 en 2005, de jaren waarin de grootste aantallen dieren werden geteld waren zonnig, waardoor er een relatief hoge primaire productie was. De huidige inschatting voor de komende decennia is dat maximaal ongeveer 2900 grote grazers kunnen leven in de  randzone.  

Concurrentie en facilitatie 
De toenemende aantallen en de concurrentie weerspiegelen zich in de conditie van de grote grazers. De conditie van alle dieren is in de zomer nog altijd goed maar de meeste dieren hebben nu in de winter een lagere conditie dan voorheen. Ook de periode waarin de dieren een goede conditie hebben is beduidend korter geworden. De toenemende populatieomvang van de grote grazers heeft geen meetbare invloed op de gezondheid van de populaties.  De grote grazers faciliteren de ganzen. Door hun graasactiviteit houden ze de grassen in een jong groeistadium hetgeen een hoge voedselkwaliteit voor ganzen garandeert. De aantallen Grauwe ganzen en Brandganzen zijn de laatste jaren dan ook sterk toegenomen van ca. 0,3 tot 1 miljoen gansdagen. Deze ontwikkeling volgt de landelijke trend. Er is kennelijk voldoende capaciteit in de Oostvaardersplassen om deze toename op te vangen. De in omvang toenemende begrazing door grote herbivoren en ganzen heeft geresulteerd in een opener landschap. Zo blijkt de oppervlakte vlier- en wilgenstruweel tussen 1996 en 2004 te zijn afgenomen van ca. 300 ha tot minder dan 100 ha. De begrazing door grote grazers heeft ook invloed op de omvorming van ruigten naar droog grasland. Hiervan is het areaal de laatste jaren dan ook sterk toegenomen. Bij voortzetting van de huidige ontwikkelingen zal in 2010  de randzone globaal uit ca. 300 ha natte vegetaties en 1500 ha droog grasland bestaan. Een deel van het droge grasland zal kaal zijn. 
 
Effect van begrazing op overige fauna 
 Een aantal andere bewoners van de randzone zijn door de grote graasdruk in aantal afgenomen, dat geldt vooral voor broedvogels van ruigten, struweel en van graslanden, en voor woelmuizen, en daarmee ook voor uilen en roofvogels. De in de doelstelling met name genoemde ganzen, reigerachtigen en Lepelaars zijn in aantal toegenomen.   
 

II Jaarrapportage 2010 - 2011

Aantalontwikkeling Reeën buiten de randzone 
Het aantal Reeën in de randzone lijkt tot een minimum te zijn afgenomen. Buiten de randzone worden nog wel Reeën waargenomen. De aantallen zijn schattingen die gebaseerd zijn op incidentele waarnemingen en sporen (gebruik van wissels). Als het wenselijk is inzicht te krijgen in het verloop van de aantallen buiten de randzone, is het raadzaam om net als voor de Reeën in de randzone, jaarlijks enkele tellingen (minimaal 5) in april te houden voor de gebieden waarvoor dat mogelijk is (Oostvaardersbos, Oostvaardersdijk, Knardijk, Ez 25 en Ez 142, gedeelten Aalscholverkolonie). 
 
Grote herbivoren Populatieontwikkeling 
In 2010 zijn grondtellingen uitgevoerd om de omvang van de populaties grote herbivoren vast te stellen. Op basis van de tellingen en de vastgestelde geboorte en sterfte kan worden aangeven dat alledrie de populaties in de periode 1 april 2010 tot en met 31 maart 2011 zeer licht zijn toegenomen (2-4%). Helaas zijn nog geen trends van de populatieontwikkelingen (populatiegrootte, sterfte, geboorte, etc.) weer te geven, omdat in 2011 nog enkele tellingen zullen plaatsvinden op basis waarvan de berekende aantallen van voor 2010 gecorrigeerd kunnen worden. 
 
Early Eeactive Culling 
Het afschotpercentage en het afschotpercentage in de tijd  zijn indicatoren die niet alleen van belang zijn voor de effectiviteit van het protocol, maar ook voor decommunicatie. Het hogere percentage afschot en het vroegere afschot in de winter van 2011 ten opzichte van de voorgaande jaren, lijkt aan te geven dat het nieuwe protocol ‘Early Reactive Culling’ zijn effect heeft. Definitieve conclusies moeten nog getrokken worden. Van belang hierbij is te beseffen dat de winterperiodes niet altijd goed te vergelijken zijn. De weersituatie speelt hierbij een belangrijke rol, en ook het verloop van de vorige winter kan van invloed zijn op de sterfte in de betreffende winter. 

Conditie
De conditie van de paarden en Edelherten kwam min of meer overeen met voorgaande jaren. Bij de runderen viel op dat in het najaar gemiddeld geen conditiescore van 8 werd gehaald, wat in voorgaande jaren wel het geval was.  
 
Stangen Edelherten 
De gewichten en het soortelijk gewicht van de stangen van oudere dieren zijn siginificant afgenomen sinds 1999 terwijl de lengte van de stangen min of meer constant is gebleven. Bij toename van de aantallen grote herbivoren kan verwacht worden dat de stangen lichter en kleiner worden omdat de hoeveelheid voedsel per individu afneemt. Het soortelijk gewicht zou dan gelijk kunnen blijven, waardoor de sterkte van het gewei niet hoeft af te nemen. Dat echter de lengte min of meer constant blijft terwijl het gewicht en de dichtheid wel significant afnemen was niet verwacht. Mogelijk dat de Edelherten bij mindere condities eerst minder investeren in gewicht (lager soortelijk gewicht), zodat het gewei nog wel even groot kan blijven. Als de grootte van het gewei een grotere rol speelt bij concurrentie om vrouwtjes dan het gewicht, dan is deze keuze hiervoor niet geheel onlogisch. Onderzoek hiernaar zou echter moeten plaatsvinden om hier antwoord op te krijgen. 

Aanbevelingen
Naar aanleiding van het ICMO-2 advies (ICMO 2010) is Staatsbosbeheer druk bezig met het opstellen van een onderzoeks- en monitoringsprogramma voor de Oostvaardersplassen. In de discussie van dit rapport zijn enkele zaken besproken die zowel voor de voortzetting van de huidige monitoring van belang zijn, maar ook voor het nieuw op te stellen onderzoeks- en monitoringsprogramma. De voorstellen zullen hier alleen nog worden opgesomd. Voor verdere uitleg wordt verwezen naar de discussie. 
 
    • Vegetatieopnamen graslanden en overige vegetatietypen (zoals op het Stort), met speciale aandacht voor de ontwikkeling van houtigen op het Stort.  
    • Structuurmetingen graslanden: extra aandacht voor de ontwikkeling van Jacobs Kruiskruid. 
    • Jaarlijks tellen van de totale aantallen dieren van iedere populatie. 
    • Evaluatie tellingen geboorte en sterfte om te achterhalen of daar een eventuele (systematische) fout optreedt. 
    • Spreiding geboorten Edelherten vastleggen.  
    • Vastleggen steekproeven ten behoeve bepalen aantal mannelijke en vrouwelijke kalveren van Heckrunderen, veulens van Konikpaarden en kalveren van Edelherten gebeurt.  
    • Tellingen Reeën buiten de randzone.
    • In de jaarlijkse monitoringsrapportage de vogeltellingen die via de transecten op de grond worden uitgevoerd, meenemen. 
    • Nieuw meetplan opname waterstanden (open water en grondwater) en meenemen resultaten grondwaterstanden in de jaarlijkse monitoringsrapportage. 
III Jaarrapportage 2011 - 2012

Afschot, natuurlijke sterfte en dierconditie 
Het afschotpercentage lag in totaal op  86% (1192 van de 1381 gestorven dieren) en hiermee onder de streefnorm van 90%. Bij de Heckrunderen en Konikpaarden lag het percentage lager dan vorig jaar en beneden de streefnorm van 90%. Voor Edelherten was het gemiddelde afschotpercentage 90%.  
 
Staatsbosbeheer zal een voorstel uitwerken om in de winter van 2012-2013 het montoring en afschotprotocol aan te scherpen met als doel het percentage natuurlijke dood te verlagen en zo het potentieel dierenleed te minimaliseren.  Deze rapportage biedt hiervoor de volgende aanknopingspunten: 
 
    • Voor alle  soorten en leeftijdscategorieën blijkt uit de monitoring dat de gemiddelde conditiescore op basis van fysieke kenmerken en gedragskenmerken (dierconditie) van de levende populatie de gehele winter boven de afschotnorm heeft gelegen 
    • De dierconditie van de geschoten dieren laat zien dat het grootste deel valt binnen de afschotnorm. Het aandeel van dieren in conditiescore 1 neemt aan het eind van de winter toe. Bij edelherten is sprake van een groep dieren met conditiescore 3 voor de periode met hogere afschotnorm 
    • Correlatie tussen omgevingscondities en afschot laat zien dat deze goed gecorreleerd is bij paarden en Edelherten, maar niet bij Heckrunderen 
    • De natuurlijke sterfte is bij paarden en edelherten geconcentreerd tijdens en na de periode met de laagte omgevingsconditie. Bij Heckrunderen is geen relatie tussen de omgevingsconditie en natuurlijke sterfte. 
    • Bij Konikpaarden spelen ongelukken op het ijs een rol bij de omvang van de natuurlijke sterfte. Het gaat hierbij ook om dieren met een hoge conditiescore. Bij edelherten niet en bij Heckrunderen is sprake van een relatief groot aantal dieren die verongelukt zijn in het water, maar deze dieren bevonden zich allen in conditiescore 1 
    • Afschot en vindplaats natuurlijke sterfte vindt bij edelherten en Heckrunderen relatief vaak plaats in de bosgebieden 
    • Bij Konikpaarden en edelherten wordt het grootste deel van de geschoten en dood gevonden dieren gevormd door dieren jonger dan 1 jaar 
Stangen Edelherten 
De gewichten en het soortelijk gewicht van de stangen van oudere dieren zijn siginificant afgenomen sinds 1999 terwijl de lengte van de stangen min of meer constant is gebleven. Bij toename van de aantallen grote herbivoren kan verwacht worden dat de stangen lichter en kleiner worden omdat de hoeveelheid voedsel per individu afneemt. Het soortelijk gewicht zou dan gelijk kunnen blijven, waardoor de sterkte van het gewei niet hoeft af te nemen. Dat echter de lengte min of meer constant blijft terwijl het gewicht en de dichtheid wel significant afnemen was niet verwacht. Mogelijk dat de Edelherten bij mindere condities eerst minder investeren in gewicht (lager soortelijk gewicht), zodat het gewei nog wel even groot kan blijven. Als de grootte van het gewei een grotere rol speelt bij concurrentie om vrouwtjes dan het gewicht, dan is deze keuze hiervoor niet geheel onlogisch. Onderzoek hiernaar zou echter moeten plaatsvinden om hier antwoord op te krijgen.   (precies hetzelfde staat in Jaarrap 2010 2011)


IV Jaarrapportage 2012 - 2013

Grote herbivoren 
De winter van 2012-2013 was koud en lang. Het grootste deel van de dieren in de Oostvaardersplassen vertoonde de gehele winter actief en alert gedrag. Dieren die in mindere conditie raakten en de winter waarschijnlijk niet zouden halen zijn zo vroeg mogelijk geschoten. Het protocol vroeg reactief beheer blijkt in de praktijk goed uitvoerbaar en leidt tot meer afschot bij lagere omgevingsconditie en tot een significante daling van de populatie grote grazers na jaren van groei. Deze winter is 86% van de gestorven dieren gedood door afschot. Bij Heckrunderen is dit percentage het laagst (75%). Aanbevolen wordt om deze soort nauwgezet te volgen en te kijken welke mogelijkheden er zijn het protocol voor deze soort aan te scherpen. 

Aan het eind van de winter en begin voorjaar (start groeiseizoen) kunnen deze ganzen een belangrijke concurrent zijn van de grote herbivoren. Doordat zij het gras kort kunnen houden, kunnen de grote herbivoren onvoldoende opnemen in die periode. De ganzen concurreren in feite met de grote herbivoren in een belangrijke periode van het jaar. Kolganzen worden wel gehoord, maar niet geregistreerd in de monitoring. Aanbevolen wordt om de monitoring hierop aan te passen. 

Advies monitoring
Het nauwlettend volgen en monitoren van de populatie Heckrunderen en nagaan welke mogelijkheden er zijn om het protocol vroeg reactief beheer voor deze soort te optimaliseren 

V Jaarrapportage 2013 - 2014

Geweien Edelherten 
De lengte van stangen van herten van 5 jaar en ouder (herten die deelnemen aan reproductie) nam aanvankelijk toe tot een maximum in 1997 waarna het weer afnam (fig. 7.18). De toename in de periode 1993-1996 werd vooral veroorzaakt door enkele grote geïntroduceerde herten die in de groei waren. Na 1997 verdwenen deze herten uit de populatie (sterfte) en vanaf 1999 wordt de populatie van 5 jaar en ouder vooral gedomineerd door herten die in de Oostvaardersplassen zijn geboren. Vanaf 1999 fluctueerde de lengte enigszins, maar was er geen sprake van een significante toe- of afname (fig. 7.18 boven).  
 
Het verloop van het gewicht van complete stangen (fig. 7.18 midden) komt enigszins overeen met dat van de lengte. Ook hier werd in de periode 1993-1996 de toename veroorzaakt door de enkele grote geïntroduceerde herten die in de groei waren. Vanaf 1999 nam het gemiddelde gewicht significant af van circa 2400 gr naar circa 1900 gr in 2012.De hoge gewichten die in 1996-1997 voorkwamen, tot wel 5 kg per stang, kwamen na 1998 niet meer voor. 
 
Het soortelijk gewicht van de complete stangen is eveneens significant afgenomen in de periode 1999-2010 van 1,4 gr/cm3 naar 1,3 gr/cm3. De uitschieter in 1996 kan helaas niet worden verklaard. 

VI Jaarrapportage 2014 - 2015

Grote herbivoren 
Hoewel de winter van 2014-2015 door het KNMI als bijzonder zacht is gekarakteriseerd, zijn er meer dieren gestorven dan de voorgaande winter die ook als bijzonder zacht werd gekarakteriseerd. De sterfte was dus hoger dan op basis van het weer werd verwacht. De relatieve sterfte kwam meer overeen met de voorgaande vijf winters die als normaal werden gekarakteriseerd. Een mogelijke verklaring is dat als gevolg van de bijzonder zachte winter van 2013-2014: i) meer dieren overleefden, waaronder ook veel zwakkere dieren, ii) de reproductie als gevolg van de hogere overleving ook hoger was, iii) vrouwelijke dieren met een mindere conditie een jong kregen die op hun beurt ook minder krachtig waren. Deze drie zaken zorgden er mogelijk (gezamenlijk) voor dat er in relatie tot het voedselaanbod veel dieren aanwezig waren waardoor een deel in een mindere conditie aan de winter van 2014-2015 moest beginnen. In zo’n geval kan de sterfte relatief toch hoog worden zelfs bij geringe verslechtering van het weer. Het uitblijven van een winter waardoor ook sterfte uitblijft, vertaalt zich dan in een verhoogde sterfte een jaar later.  
 
Het hoge totale afschotpercentage van 94% hangt deels samen met het verder vervroegen van het moment van afschot en met de goede terreingesteldheid als gevolg van het gunstige weer. De verwachting is dat bij een slechtere terreingesteldheid, als gevolg van slechte weeromstandigheden, het percentage afschot iets lager zou zijn geweest.  
 
Het afschotpercentage verschilde tussen de drie soorten. Deze verschillen kwamen ook in de afgelopen winters voor. De lagere afschotpercentages bij Heckrunderen hebben te maken met het feit dat bij Heckrunderen veel meer het gedrag bepalend is voor het afschot omdat de fysieke conditiescore in die periode te weinig inzicht geeft (nauwelijks verandering eind van de winter). Daarnaast speelt mee dat de sterfte van de runderen later in het winterseizoen (maart-april) optreedt dan bij de andere twee soorten. Als gevolg van de betere omgevingscondities en vooruitzichten eind maart en april worden op basis van de fysieke conditie en het gedrag de totale conditie van het dier dan gunstig geschat. Het blijkt echter dat het gedrag van de runderen snel kan omslaan zonder dat daar eerdere aanwijzingen voor waren. De leerervaringen van de afgelopen jaren op basis waarvan de uitvoering van het protocol verder is geoptimaliseerd, lijken er toe te leiden dat we gemiddeld genomen optimistisch kunnen zijn over de werkbaarheid van het protocol en de doelstellingen. Dit geldt zeker voor de edelherten en paarden. Aan de Heckrunderen zal de komende jaren extra aandacht besteed moeten worden om er achter te komen of voor de Heckrunderen vergelijkbare resultaten gehaald kunnen worden als voor de edelherten en paarden. 
 
De opgedane ervaringen in het beheer zullen worden doorvertaald naar het beheerplan en waar nodig zal het beheer worden aangepast. 


VII Jaarrapportage 2015 - 2016 

Grote herbivoren 
Hoewel de winter van 2015-2016 door het KNMI als bijzonder zacht is gekarakteriseerd, zijn er meer edelherten gestorven dan de voorgaande winter die ook als bijzonder zacht werd gekarakteriseerd. Bij de runderen en paarden was dit niet het geval en kwam de sterfte overeen met de voorgaande winter. De relatieve wintersterfte bij edelherten was dit jaar dan ook hoger dan in het voorgaande jaar; bij rund en paard kwam deze overeen met het voorgaande jaar. Een eenduidige verklaring is moeilijk te geven omdat vaak meerdere factoren tegelijk een rol spelen. De volgende factoren kunnen van invloed zijn geweest: 
    • Het droge voorjaar in 2015 kan geleid hebben tot een lagere totale productie van het grasland. De lagere grashoogten in 2015 zouden daar een indicatie van kunnen zijn;   
    • In 2015 is het aantal brandganzen verder toegenomen (aantal grauwe ganzen neemt de laatste tijd minder toe en fluctueert meer) waardoor de beschikbaarheid van de grassen en kruiden voor grote herbivoren afneemt omdat de ganzen het gras zeer kort afgrazen.  
    • Op de oostelijke graslanden is de laatste jaren het aandeel Jakobskruiskruid geleidelijk toegenomen en verspreidt het zich in westelijke richting. Op die locaties waar Jakobskruiskruid staat foerageren de dieren niet. Dit betekent dat ze een deel van het grasland in de zomer en het najaar niet benutten. Bij een geleidelijke toename van Jakobskruiskruid is dus ieder jaar een stukje minder grasland ter beschikking; 
    • Als gevolg van het herstel van de kade bij Wigbels eiland kwam in de zomer en het najaar van 2015 het grondwater van ongeveer 300 ha grasland (Ez 20-24) hoger te staan; Op sommige locaties stond het ook boven het maaiveld. Hierdoor was een groot deel van het grasland in die periode niet beschikbaar als foerageergebied voor de grote herbivoren.  
In principe hebben alle grote herbivoren te maken met deze veranderingen, maar mogelijk dat dit dus voor edelherten een ander effect heeft dan voor rund en paard. 
 
Gezien een aantal ontwikkelingen is de verwachting voor de toekomst dat de populaties grote herbivoren mogelijk kunnen gaan afnemen. Het gaat hierbij om de volgende ontwikkelingen die van invloed zijn op het voedselaanbod voor de grote herbivoren: 
 
    • Het aantal ganzen (m.n. brandganzen) is de laatste jaren sterk toegenomen en de verwachting is dat deze toename zich de komende jaren nog zal doorzetten. Hierdoor zal de beschikbaarheid van grassen voor de grote herbivoren verder afnemen (m.n. in najaar, winter en voorjaar); 
    • Jakobskruiskruid heeft zich ongeveer 10 jaar geleden in de graslanden van de Oostvaardersplassen gevestigd en breidt zich geleidelijk uit. Waar jakobskruiskruid voorkomt maken de grote herbivoren geen gebruik van de graslanden. De verwachting is dat deze uitbreiding zich voorlopig nog zal voortzetten, waardoor ook steeds grotere delen van de graslanden met name in de zomer niet geschikt zijn voor de grote herbivoren; 
    •  In de komende jaren zullen Natura 2000 maatregelen worden uitgevoerd in het kader van het Natura 2000 beheerplan. Een van deze maatregelen is vernatting van een aantal grazige gebieden ten behoeve van Natura 2000 doelsoorten. Hierdoor zullen delen van de graslanden met name in het najaar en winter natter zijn en dus minder geschikt als graasgebied voor de grote herbivoren. 
Al deze verwachtingen leiden tot een verkleining van het areaal met beschikbaar voedsel, waardoor de populaties dus op termijn kunnen afnemen. Hoeveel deze afname zal zijn en wanneer deze zal optreden hangt dus geheel af van de geschetste ontwikkelingen (gaan ze optreden, in welke mate en wanneer?).  

VIII Jaarrapportage 2016 - 2017

Grote herbivoren 
Tijdens de winter van 2016-2017, die door het KNMI als normaal is gekarakteriseerd, zijn er relatief minder dieren gestorven dan in vergelijkbare jaren. Hierdoor zijn de populaties niet afgenomen en schommelen zijn rond hun maximum. Relatief zijn er wel meer edelherten dan paarden en runderen gestorven. Een eenduidige verklaring is moeilijk te geven omdat vaak meerdere factoren tegelijk een rol spelen, waarvoor gericht onderzoek nodig is om hier meer inzicht in te krijgen. In principe hebben alle grote herbivoren te maken met deze veranderingen, maar mogelijk dat dit dus voor edelherten een ander effect heeft dan voor rund en paard.